nest in Norwegian

We got four translations of nest in Dutch-Norwegian dictionary with synonyms, definitions, examples of usage and pronunciation.

Advertising

Definitions of nest

Noun

1. De verblijfplaats van een dier.

Examples of usage

  • In de lente bouwen de vogels hun nest.
  • Elk dier houdt van zijn nest.
  • Onmiddellijk verlieten de vogels hun nest.
  • Ze keek voorzichtig naar de vogel in het nest.
  • Elke vogel houdt van zijn eigen nest.
  • Die vogels bouwen in de zomer hun nest en vliegen in de winter naar het zuiden.
  • De één dag oude kuikens tsjirpten schel toen hun moeder bij het nest terugkwam met een snavel vol eten.
  • Ik heb al jaren een insectenhotel. Maar voornamelijk wespen hebben er hun nest. Lieveheersbeestjes, die ik daar hoopte te zien, zijn spijtig genoeg nooit gekomen.
  • De vogel pakte het twijgje op met zijn snavel en vloog naar zijn nest.
  • De vogel pakte het twijgje op met haar snavel en vloog naar haar nest.

Words similar to nest

Your last searches

Last searches